Termen gebruikt bij Pickleball.

Wil je beginnen met het spelen van Pickleball, maar weet je niet zeker wat al die termen betekenen?

Heb je het woord Kitchen gehoord op het Pickleballveld en had je geen idee waar het over ging?

Neem eens een kijkje en bestudeer ons Pickleball-woordenboek, zodat je,

als je op het Pickleballveld komt, alles weet wat er binnen die regels wordt gezegd. 


  • Ace: Een service die zo goed is dat de tegenstander de bal niet kan terugslaan en er een punt wordt gescoord.
  • Approach Shot:  Dit is een soort schot dat wordt uitgevoerd door een speler die naar het net rent.      Dit type schot kan een backhand of forehand zijn. 
  • ATP: Staat voor 'Around The Post'. Dit wordt een legaal schot genoemd in pickleball,  wanneer een speler de bal rond de paal en in het veld van zijn tegenstander slaat.

  • Backhand: Een slag waarbij de bal wordt geraakt aan de kant van het lichaam die tegenovergesteld is aan de dominante forehand van de speler.
  • Backspin: Een slag waarbij de bal een achterwaartse draaiing krijgt, waardoor hij lager en langzamer stuitert dan normaal.
  • Backswing: De beweging van de peddel naar achteren voordat de bal wordt geraakt.
  • Baseline: De lijn aan de achterkant van het veld, 6,7 meter van het net.
  • Carry: Een fout waarbij de speler de bal met de peddel meedraagt of duwt in plaats van hem te slaan.
  • Crosscourt: Een slag waarbij de bal diagonaal over het net wordt geslagen naar het tegenovergestelde servicevak.
  • Dead ball: Een bal die niet meer in het spel is, bijvoorbeeld na een fout, een punt of een let
  • Dink: Een zachte slag die de bal net over het net laat stuiteren in de no-volleyzone van de tegenstander.
  • Double bounce: De regel die bepaalt dat de bal minstens één keer moet stuiteren voordat hij wordt geslagen door elke partij aan het begin van een rally.
  • Down the line: Een slag waarbij de bal parallel aan de zijlijn wordt geslagen naar het dichtstbijzijnde servicevak.
  • Drop shot: Een zachte slag die de bal net over het net laat vallen, meestal vanaf de baseline of de middellijn.
  • Drop spin: Een geavanceerde slag waarbij de bal een voorwaartse draaiing krijgt, waardoor hij scherp daalt over het net en moeilijk te retourneren is.
  • Forehand: Een slag waarbij de bal wordt geraakt aan dezelfde kant van het lichaam als de dominante hand van de speler.
  • Game: Een reeks punten die wordt gespeeld totdat een partij 11 punten bereikt met een marge van minstens 2 punten.
  • Junior: Een speler die tussen de 7 en 19 jaar oud is.
  • Let: Een situatie waarbij het spel wordt onderbroken en opnieuw wordt gestart, bijvoorbeeld na een netservice of een externe storing.
  • Middellijn: De lijn die het veld in twee gelijke helften verdeeld, loodrecht op het net.
  • Netservice: Een service die het net raakt en toch in het juiste servicevak landt dan wordt er gewoon  doorgespeeld.
  • Non-volley zone: Het gebied binnen 2,13 meter van beide zijden van het net, waar spelers de bal niet mogen slaan voordat hij stuitert. Ook wel de kitchen genoemd.
  • Niemandsland: Dit is de ruimte tussen de no-volleyzone en de basislijn. Dit wordt beschouwd als het gevaarlijkste deel van het speelveld.
  • Nutmeg: in pickleball is een term die wordt gebruikt om een slag te beschrijven die tussen de benen van een tegenstander gaat en resulteert in een winnende slag. Het is een term die typisch wordt gebruikt in de pickleball gemeenschap.
  • Overhead shot: Een slag waarbij de speler de bal boven zijn hoofd slaat, meestal als een aanvallende slag.
  • Poach: Bij het dubbelspel, oversteken naar het gebied van je partner om een bal te slaan.
  • Rally : Dit is een opeenvolgende reeks schoten die door beide teams worden gespeeld voordat er een punt wordt gescoord.
  • Serve: De slag waarmee een rally wordt gestart. De speler moet de bal onderhands slaan van achter de baseline naar het diagonale servicevak.
  • Servicelijn: De lijn die de no-volley zone begrensd, 2,13 meter van het net.
  • Side Out: Side Out is wanneer een team de bal buiten de baan heeft tijdens het spel. Wanneer deze oproep wordt gedaan, betekent dit dat het andere team de kans krijgt om de bal te serveren.
  • Smash: Een slag waarbij de speler de bal hard en schuin naar beneden slaat, meestal als een reactie op een hoge bal van de tegenstander.
  • Speelsterkte: Een cijfer dat het vaardigheidsniveau van een speler aangeeft, variërend van 1.0 (beginner) tot 6.0 (professioneel). Er zijn verschillende criteria om de speelsterkte te bepalen, zoals consistentie, schot selectie, strategie, enz.
  • Technische fout: Een fout die wordt toegekend door de scheidsrechter voor ongepast gedrag of overtreding van de regels, zoals vloeken, gooien van de peddel, verstoren van het spel, enz.
  • Volley: Een slag waarbij de speler de bal slaat voordat hij stuitert. Dit mag alleen buiten de non-volleyzone.
  • Voetfout: Een fout waarbij de speler een lijn raakt of overschrijdt met zijn voet, bijvoorbeeld bij de service, de no-volley zone of de baseline.